Ook beschikbaar in het Engels en het Roemeens
F1: Zoek jouw getal
Nodig: stukjes papier waarop cijfers zijn geschreven. Maak er één met een 1 erop, twee met een 2, drie met 3 vier met een 4 en vijf met een 5.
Spel:
- Schud de stukjes papier en geef iedereen er een. Bij het afgesproken seintje moeten de deelnemers de persoon of personen vinden wiens papiertje hetzelfde getal heeft.
- Nadat ze dit hebben gedaan, tel samen het aantal papiertjes voor elk getal. Komt dit overeen met het aantal dat op hun stukje papier geschreven is? Zo nee, waarom niet? (Bijvoorbeeld, er waren niet genoeg mensen, iemand was in de war, een 4 werd niet neergelegd…).
- Herhaal zo vaak als gewenst.
Variant: Als de groep heel klein is, deel alle stukjes papier uit. In plaats van de deelnemers zich te laten groeperen, laat hen de stukjes papier in de juiste volgorde plaatsen, 1-5.
F2: Thuis tellen
Nodig: een kleurplaat of poster met bijvoorbeeld 1 baby, 2 emmers, 3 kinderen die in de tuin werken, 4 vrienden en 5 stokjes erop getekend.
Spel:
Laat de kleurplaat of poster aan de groep zien. Benoem en tel ieder voorwerp hardop en vraag de deelnemers welk woord er voor elk getal gebruikt wordt, zowel in hun eigen taal als in de landstaal.
Variant 1: Speel de situaties op de poster uit. Dus: iemand speelt ‘1 baby’, iemand anders beeldt uit dat ‘2 emmers’ gedragen worden, anderen dat ‘3 mensen’ in de tuin werken, enz. Herhaal de namen van de getallen. Maak expres fouten, vooral in de moedertaal, en laat de deelnemers je corrigeren.
Variant 2: Laat de groep de poster maken. Laat hen zelf voorbeelden bedenken bij de getallen 1, 2, 3 enz. en vraag hen die te tekenen.
F3: Zet drie stappen vooruit
(Vergelijkbaar met het Nederlandse spel: ‘Moeder, mag ik mee op reis?’)
Nodig: ruimte om te rennen; lijn op de vloer of op de grond.
Spel: Iedereen, op één persoon na, staat achter de lijn.
Deze ene persoon (A) staat ver van de groep af, met de rug naar hen toe. Hij/zij zegt hoeveel stappen de groep naar voren mag zetten: 1, 2, 3, 4 of 5. De anderen zetten zoveel stappen vooruit. Degene die als eerste persoon A kan aanraken, wint; hij wordt dan de voorste.
Variant 1: Wie teveel stappen zet, moet terug naar het begin.
Variant 2: Persoon A kan het soort stap en het aantal stappen specificeren. Bijvoorbeeld: ‘1 reuzenstap’, ‘3 babystapjes’, ‘5 sprongen’ of ‘4 sprongetjes’ of zelfs ‘2 stappen achteruit’. Wie de aanwijzingen niet opvolgt, moet terug naar het begin.
F4: Hoeveel mensen heb je gehoord?
Nodig: niets.
Spel:
- De groep is HEEL stil.
- Een persoon zit (of staat) vooraan met de ogen dicht. De leider wijst één persoon aan; die loopt stilletjes naar degene toe die zijn ogen gesloten heeft, en gaat achter hem staan. Als hij daar eenmaal is, wijst de leider een andere persoon aan, die hetzelfde moet doen.
- Degene met de ogen dicht moet heel goed luisteren, om te weten te komen hoeveel mensen er achter hem gaan staan.
- Dit gaat zo door totdat het gewenste aantal mensen in de rij staat. De persoon met zijn ogen dicht mag vervolgens raden hoeveel mensen er achter hem staan.
- Laat de hele groep hardop tellen. Heeft degene die vooraan zit/staat het goed geraden?
Een moeilijker versie:
Schrijf de getallen op het bord of op verschillende stukjes papier. In plaats van te zeggen hoeveel mensen hij denkt dat er achter hem staan, gaat de persoon die de ogen dicht had, naar voren. Hij kiest het stukje papier waar dat getal op staat, of wijst het aan op het bord. Als hij het juiste getal kiest, ontvangt hij een beloning of een punt. Dit kan ook gespeeld worden als competitie tussen twee teams.
F5: Ren je rot
Nodig: acht grote vellen papier met verschillende aantallen stippen erop getekend, tussen de 1 en 8. OPMERKING: dit spel is makkelijker als het totaal aantal stippen gelijk is aan het aantal deelnemers. Bijvoorbeeld als er acht spelers zijn, kun je drie vellen papier nemen, een met één stip, een met drie stippen en een met vier, zodat er in totaal acht stippen zijn.
Spel:
- Laat de groep zorgvuldig naar elk stuk papier kijken. Leg ze vervolgens op verschillende plekken op de grond. Iedereen staat op één plek, ver weg van de tekeningen.
- Bij het sein (bv een fluitje) rent iedereen naar de tekening van zijn keuze. Daar moeten ze in de rij gaan staan.
- In elke rij moeten het aantal mensen gelijk zijn aan het aantal stippen op het stuk papier. Als er teveel mensen bij één tekening staan, moet de rest naar andere tekeningen lopen. Zodra het juiste aantal personen bij een tekening staat, gaan ze op de grond zitten. Laat hen tellen hoeveel mensen er bij elke tekening zitten. Klopt het?
- Zodra de groep het spel heeft geoefend, kan het met twee teams worden gespeeld. Gebruik hierbij twee series tekeningen. Welk team eindigt als eerste? Zorg er ook nu voor dat het aantal stippen op de tekeningen gelijk is aan het aantal leden van elk team.
F6: Hoeveel passen erin?
Nodig: cirkels op de vloer of de grond (bv hoelahoeps of cirkels met tape op de vloer geplakt); een bord, vijf grote stukken papier met op elk één cijfer (1, 2, 3, 4 of 5) geschreven; OF cijfers buiten op een stoep met krijt in cirkels geschreven, OF cijfers binnen op de vloer met tape ‘getekend’; eventueel knopen, stenen of doppen.
Spel:
- Schrijf een cijfer op het bord. Teken daarachter het overeenkomende aantal stippen. Bespreek dit met de groep zodat zij het verband tussen het geschreven cijfer en het aantal stippen begrijpen.
- Leg of maak cirkels op de vloer of de grond. Bij het afgesproken signaal (bv een fluitje) gaat iedereen in een van de cirkels staan. Het aantal personen in elke groep moet gelijk zijn aan het cijfer op het bord.
- Controleer of dit correct is. Geef complimenten aan de groepen, die het goed gedaan hebben.
Variant: Als de groep uit minder dan vijftien mensen bestaat, laat hen dan het juiste aantal voorwerpen (knopen, stenen, doppen…) in de cirkels leggen in plaats van erin te gaan staan.
F7: Zoek je favoriete getal
Achtergrond: Veel culturen hebben een favoriet getal. In West-Europa heeft bijvoorbeeld ‘3’ de voorkeur. In traditionele verhalen mogen de personages 3 wensen doen, proberen 3 broers (niet 4 of 5) de prinses te veroveren, krijgt de prinses 3 geschenken… Mensen hebben de neiging dingen in drieën op te sommen en hebben zelfs drie maaltijden per dag. Maar in sommige culturen heeft ‘4’ de voorkeur, naar de 4 punten van het kompas. Voorvallen in legendes en traditionele verhalen vinden plaats in vieren en niet in drieën. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun favoriete getal, maar als je dit gebruikt, kan het je lessen uitnodigender maken, afhankelijk van de culturele achtergrond van de deelnemers. Bijvoorbeeld als je lesgeeft in West-Europa, zullen je deelnemers waarschijnlijk beter luisteren als je voorbeelden gebruikt met het getal 3 dan met 4.
Nodig: posters of schoolbord met 1, 2, 3, 4 en 5 stippen erop getekend; stuk papier voor iedereen; iets om mee te tekenen.
Spel:
- Hang de posters of plaats het schoolbord met daarop de 1, 2, 3, 4 en 5 stippen op een plek waar iedereen ze kan zien.
- Vraag iedereen om voor het getal te gaan staan dat ze het leukst vinden. Tel hoeveel mensen er in elke rij staan.
- Laat, om het leuker te maken, elke rij iets anders doen. Bijvoorbeeld, laat iedereen in de langste rij zo hoog mogelijk in de lucht springen, één keer voor elke stip. Laat vervolgens de mensen in de kortste rij hun tenen aanraken. Laat ze creatief zijn. De ene rij kan bedenken wat de volgende rij moet doen. Koppel het aantal keren dat ze springen of draaien aan het aantal stippen waar ze bij zijn gaan staan.
- Noteer voor jezelf het getal met de langste rij. Vraag later bij anderen uit de gemeenschap waar die deelnemers bij horen, na of dit aantal belangrijk is in hun cultuur.
F8: Teken je favoriete getal
Nodig: een stuk papier voor elke persoon en iets om mee te schrijven.
Spel:
Laat iedereen oefenen met het schrijven van zijn of haar favoriete getal. Zoek samen zoveel overeenkomsten tussen de vorm van het cijfer en dingen uit hun dagelijks leven. De 1 ziet er bijvoorbeeld uit als een stok; de 8 als de krakeling die ze net aten… Wat ze maar kunnen bedenken.
Laat elke persoon vervolgens een tekening maken naast het cijfer van iets dat erop lijkt of dat hem eraan doet denken. Bijvoorbeeld: het cijfer 2 met de tekening van een zwaan, gans of giraffe. Ze kunnen het cijfer ook in een tekening veranderen. Bijvoorbeeld, een 9 is een meisje met lang krullend haar…
F9: Hoor je favoriete getal
Nodig: een traditionele verhalenverteller of een verhaal uit de plaatselijke cultuur; papieren of kaarten voor elke deelnemer met het cijfer 1, 2, 3, 4 en 5 erop geschreven (of meer, als er grotere getallen in het verhaal voorkomen). Daarnaast kan er ook een vel papier voor elke persoon zijn en iets om mee te schrijven.
Spel:
- De traditionele verhalenverteller vertelt een verhaal in zijn of haar moedertaal. Elke keer dat een getal in het verhaal wordt gebruikt, steken de luisteraars de kaart met dat getal op. Let op welk getal het vaakst voorkomt.
- Laat een van de luisteraars het verhaal opnieuw vertellen, maar dan in de officiële taal van hun vaderland. Opnieuw moeten de anderen letten op de getallen die in het verhaal voorkomen en helpen tellen. Hoeveel broers / zussen / vogels / vissers waren er? Hoevaak heeft de ezel het verkeerde pad gekozen? Hoeveel bonen zitten er in de zak?
Laat de luisteraars desgewenst voorwerpen of kenmerken uit het verhaal uittekenen met het corresponderende cijfer ernaast: bijvoorbeeld 7 zwanen, 4 beren, 3 bloemen.
F10: Drie tikkers
Nodig: ruimte om rond te rennen.
Spel:
- Eén persoon staat vooraan: nummer 1.
- Iemand anders houdt zijn/haar hand vast: nummer 2.
- Vraag de groep: ‘Kunnen we er 3 van maken?’ Ja, een andere persoon houdt zijn/haar andere hand vast: nummer 3.
- Deze drie zijn tikker. Laat alle anderen van de ene kant van de speelruimte naar de andere rennen. De drie die hand-in-hand staan, moeten proberen hen af te tikken. Ze moeten elkaars handen vast blijven houden, anders geldt het tikken niet.
- Als iedereen afgetikt is, worden drie andere deelnemers tot tikkers gekozen.
Opmerking: Je kunt hetzelfde spel laten spelen met een ander aantal tikkers, bijvoorbeeld een ‘cultureel significant aantal’ of een ander aantal waarop je de aandacht wilt vestigen.
F11: Hoeveel vingers?
Vaardigheden die geoefend worden: cijfers herkennen, tellen, fijne motoriek.
Nodig: een set van tien kaarten of papiertjes met de cijfers 1-10 erop geschreven.
Spel:
- Laat iedereen zijn handen op tafel leggen of voor zich uit steken.
- We hebben twee handen, met samen tien vingers. Vraag de deelnemers: ‘Kun je één vinger omhoog doen terwijl je je hand en de andere vingers stil houdt? Lukt dat met twee vingers?’
- Laat een van de kaarten met een cijfer erop aan de deelnemers zien. Vraag hen hetzelfde aantal vingers op te steken.
- Herhaal totdat iedereen alle getallen en cijfers kan herkennen.
F12: Hoeveel is het?
Vaardigheden die geoefend worden: tellen, onderscheid maken tussen verschillende geluiden, voelen, cijfers herkennen.
Nodig: kleine steentjes, noten of zaden; een hard oppervlak waarop de deelnemers ze kunnen laten vallen (zodat ze geluid maken); een schoolbord en krijt.
Spel:
- Laat één persoon voor de tafel staan met zijn/haar ogen gesloten of met zijn/haar rug ernaar toe.
- Laat een steentje op de tafel vallen, zó dat het duidelijk hoorbaar is.
- Laat er nog een vallen, en nog een.
- Laat de anderen, inclusief de deelnemer die zijn ogen dicht heeft, tellen hoeveel stenen ze zien of horen vallen. Vraag hen dit niet hardop te doen!
- Vraag, als je klaar bent, de persoon die zijn ogen dicht heeft, te voelen hoeveel stenen er op de tafel liggen. Vraag hem of dit overeenkomt met het aantal dat hij heeft horen vallen.
- Laat hem dan zijn ogen open doen en opnieuw tellen. Had hij het goed?
- Laat diegene hardop zeggen hoeveel stenen hij geteld had en schrijf dat cijfer op het schoolbord. Op deze manier kunnen de deelnemers beginnen de verbinding te maken tussen het herkennen van getallen en cijfers en het lezen ervan.
F13: Teken een persoon
Nodig: een paar dobbelstenen, een stuk papier en een potlood voor elke deelnemer en een tabel die aangeeft wat er getekend moet worden.
Spel:
Iedereen moet een persoon tekenen. De deelnemers gooien om beurten de dobbelstenen. Het getal dat ze gooien, bepaalt welk lichaamsdeel ze moeten tekenen. Degene die als eerste klaar is met zijn tekening, wint, hoewel het belangrijk is dat de groepsleider voor ieders bijdrage waardering uitspreekt.
Telkens als iemand de dobbelstenen gooit, zegt de hele groep hardop welk lichaamsdeel er getekend moet worden. Dat wordt gedaan in de volgorde waarin de getallen gegooid worden. Het kan dus zijn dat iemand bijvoorbeeld 6 gooit en het haar moet tekenen, voordat hij het hoofd mag tekenen want dat mag pas als hij 2 gegooid heeft.
Indeling van de worpen:
2 – het hoofd
3 – de ogen
4 – de oren
5 – een mond en een neus
6 – het haar
7 – de romp van het lichaam
8 – de armen
9 – de handen
10 – de benen
11 – de voeten
12 – een compleet persoon: een hoofd met ogen, oren, haar, neus en mond; armen, handen, benen, voeten.
Spreek met de deelnemers af wat er gebeurt als iemand diverse keren hetzelfde getal gooit. Er zijn twee mogelijkheden: of je spreekt af dat de deelnemer steeds hetzelfde lichaamsdeel tekent. Hij krijgt dan misschien een tekening met zes hoofden maar dat maakt niet uit! OF je spreekt af dat hij als hij hetzelfde getal gooit, een beurt overslaat en niets tekent.
Variant 1: In plaats van dat iedereen zijn eigen tekening maakt, maakt de hele groep samen één tekening op een schoolbord of een groot vel papier. Laat de deelnemers om beurten de dobbelstenen gooien en het betreffende lichaamsdeel tekenen. Of de leider is de ‘kunstenaar’ en maakt de tekening. Hij of zij zorgt ervoor dat de tekening vooral grappig is; ze hoeft niet zozeer artistiek te zijn.
Variant 2: Verdeel de groep in twee teams; elk team maakt een tekening. Leden van elk team gooien om beurten de dobbelstenen en tekenen het overeenkomstige lichaamsdeel. Zorg ervoor dat iedereen een beurt krijgt door de kring rond te gaan. Laat de teams ook om beurten gooien, dus eerst iemand uit team 1, dan iemand uit team 2, enz. Dat maakt het leuker en spannender.
Variant 3: Maak voor elk team een set kaarten of stukjes papier met daarop de cijfers 1 tot en met 12. Nadat de dobbelstenen gegooid zijn, moet iemand uit elk team zo snel mogelijk de kaart oppakken met het juiste cijfer erop. Degene die als eerste de juiste kaart oppakt, mag het lichaamsdeel tekenen dat correspondeert met dat getal. Het team dat als eerste de hele persoon getekend heeft, wint.
Variant 4: Als je geen dobbelstenen hebt, of als die om de een of andere reden niet kunnen worden gebruikt, maak dan twee setjes kaarten of stukjes papier met daarop 1, 2, 3, 4, 5 en 6 stippen getekend. Doe ze in een doosje of mandje en laat de deelnemers om beurten er twee stukjes papier uit halen. Speel vervolgens het spel als hierboven beschreven.
F14: Voel hoeveel het er zijn
Vaardigheden die geoefend worden: voelen, tellen, cijfers herkennen, samenwerken.
Nodig: tien kleine steentjes (andere voorwerpen, zoals knopen, kunnen ook gebruikt worden zolang ze allemaal verschillend zijn). Een groot object om op te schrijven zoals een schoolbord, en krijt.
Spel:
- Laat een deelnemer voor je gaan staan met de ogen dicht.
- Leg een paar steentjes in zijn of haar rechterhand en een paar in de linkerhand. Laat hem voelen hoeveel het er zijn, laat hem ze tellen.
- Laat hem het aantal noemen dat hij denkt in elke hand te hebben.
- Schrijf het cijfer voor dit getal op, zodat iedereen het kan zien. Laat de persoon die zijn ogen dicht heeft, ze open doen en nagaan of hij goed geteld heeft. Bespreek waar nodig de uitkomst.
- Laat de groep dan de stenen goed bestuderen en één steen naar keuze beschrijven. Bijvoorbeeld: één kleine, scherpe witte steen met een bruine bovenkant; of: één gladde, ronde, grijze steen of: één steen die gevonden is in de achtertuin van de dominee. Leer de deelnemers om precies te zijn in hun beschrijvingen.
- Herhaal het spel op dit punt, met een verschillend aantal stenen en een andere persoon die ze met de ogen gesloten moet voelen. Als iedereen het spel begrijpt, laat hen het dan spelen in groepjes van twee.
- Moedig de deelnemers aan, zodat ze er plezier in hebben als ze de juiste antwoorden geven.
F15: Tellen met dieren
Vaardigheden die geoefend worden: woordenschat vergroten, structuren en vormen beschrijven, tellen, fijne motoriek.
Nodig: een groot stuk papier voor elke deelnemer, verdeeld in tien stukjes door ze te vouwen of er lijnen op te trekken; potlood of pen.
Spel:
- Praat over iets waar een dier er maar één van heeft, bijvoorbeeld een staart, mond of neus. Laat iedereen dier in gedachten nemen. Laat iedereen vervolgens hardop zeggen welk dier ze gekozen hebben. Bespreek de verschillende vormen van de staarten, monden, neuzen enz van elk dier. Gebruik woorden als harig, zacht, lang, kort, enz.
- Deel de stukken papier uit. Laat elke deelnemer het dier dat hij of zij in gedachten had, in het eerste vak tekenen. Zorg ervoor dat elke deelnemer volop geprezen wordt voor zijn tekening.
- Laat de deelnemers dan een dier bedenken dat twee van iets heeft, bijvoorbeeld oren, ogen, vleugels, poten (bij een vogel). Herhaal het gesprek hierboven en laat iedereen dit dier in het tweede vak tekenen.
- Terwijl iedereen daarmee bezig is, schrijf de cijfers 1, 2, etc ergens goed zichtbaar op.
- Herhaal het spel met het getal 3. Oei, waar heeft een dier er drie van? Niets? Laat de deelnemers in dat geval een fantasiedier tekenen met drie…
- Ga zo door tot en met het getal 10.
- Hieronder enkele suggesties voor de hogere getallen:
- vier – het aantal poten van een hond;
- vijf – misschien hetzelfde als bij drie?
- zes – het aantal poten van een insect;
- zeven – net als drie?
- acht – het aantal poten van een spin;
- negen – net als drie?
- tien – een dier met tien vlekken op zijn vacht?
- Vraag de deelnemers hun tekening aan elkaar te laten zien. Geef hen complimenten voor hun creativiteit, zorg ervoor dat iedereen plezier heeft.
- Laat iedereen zijn of haar naam op z’n tekening schrijven, of laat hen een speciaal merkteken erop schrijven.
- De tekeningen kunnen gebruikt worden in spel F16: Hoeveel is het?
F16: Hoeveel is het?
Vaardigheden die geoefend worden: cijfers herkennen, tellen, concentratie.
Nodig voor iedere deelnemer: tien kaarten (of papiertjes) met de cijfers 1 tot en met 10 erop; ongeveer 55 steentjes (of noten, schelpen, gedroogde erwten of knopen of …); de stukken papier van de laatste les waar tien dieren op getekend zijn.
Spel:
- Laat iedere deelnemer het juiste cijfer op de juiste tekening leggen, bijvoorbeeld het cijfer 6 bij de tekening van het insect met zes poten.
- Geef iedereen een handvol steentjes. Laat hen hetzelfde aantal steentjes op of bij de tekening leggen als het cijfer dat erop staat. Dus één steentje bij de 1, twee steentjes bij de 2, enz.
- Terwijl de groep bezig is, loop bij alle deelnemers langs om hulp en bevestiging te geven.