D: De betekenis van woorden

Deze activiteiten zijn ook beschikbaar in het Engels  en het Roemeens ro_ro

Het doel van de activiteiten is leren dat een woord een betekenis heeft; een geschreven woord verwijst naar bijvoorbeeld een voorwerp. Deze activiteiten helpen de deelnemers te oefenen naar geschreven woorden te kijken, wat nodig is om die te leren schrijven.


D1: Vind je eigen naam

Doel: Letters leren herkennen; geschreven woorden leren associëren met de bijbehorende geluiden.

Nodig: voor iedere deelnemer eenzelfde set van 3-5 voorwerpen met hun naam erop geschreven. Denk aan stukjes papier (in diverse vormen geknipt – een hart, een ovaal, een cirkel, enz.), een envelop, een steen, een mok, een potlood, een eierschaal, enz. Ook nodig: een stuk papier voor iedere deelnemer met zijn/haar naam erop geschreven.

Activiteit:

  1. Verstop al deze voorwerpen op verschillende plekken in de ruimte waar de activiteit plaatsvindt, van tevoren of terwijl de groep ergens anders mee bezig is.
  2. Geef iedereen het stuk papier waar zijn of haar naam op staat. Iedereen moet dit om de beurt aan de groep laten zien, terwijl ze hardop hun naam zeggen.
  3. Leg uit dat ieders naam op verschillende voorwerpen geschreven is, en dat die verstopt zijn in de samenkomstruimte; ze moeten die gaan zoeken. Vertel hen welke voorwerpen er allemaal zijn en hoeveel. Laat iedereen op ‘namenjacht’ gaan.
  4. Leg eerst nog uit dat iedereen alleen de voorwerpen met zijn eigen naam mag pakken; mochten ze het voorwerp van iemand anders vinden, dan moeten ze daar niets over zeggen en het laten liggen. Misschien vinden sommige deelnemers het prettig om samen met iemand ‘op jacht’ te gaan; zij kunnen in groepjes van twee samenwerken en zo elkaar helpen.
  5. Heeft iedereen alle voorwerpen met zijn/haar naam erop gevonden? Goed, geef hen een complimentje. Vertel hen dat ze de voorwerpen mogen houden. Of suggereer dat ze de kop of mok in de samenkomstruimte laten voor volgende bijeenkomsten.

Variant: Laat de deelnemers de voorwerpen die verstopt moeten worden, zelf maken. Zo kan iedereen oefenen met het schrijven van zijn naam op drie of vier stukjes papier. Verdeel de groep vervolgens in tweeën. De ene helft doet de ogen dicht, de andere helft verstopt de voorwerpen met de namen van die deelnemers op verschillende plaatsen in de samenkomstruimte. Vervolgens gaat de eerste helft ernaar op zoek; ze mogen alleen die dingen oppakken waar hun eigen naam op staat. Als alle voorwerpen gevonden zijn, kunnen de rollen omgedraaid worden.


D2: Labelen

Doel: Verband leren leggen tussen begrippen en het geschreven woord.

Nodig: stukjes karton of papier, die kunnen fungeren als labels. Schrijf de namen van voorwerpen die in het lokaal te vinden zijn erop, bijvoorbeeld een tafel, een stoel, deuren, een kachel, ramen, kozijnen of lichtknopjes. Als de groep de connectie tussen letter en klank nog moet oefenen, kies dan voorwerpen die allemaal met een andere letter beginnen. Schrijf zo nodig de eerste letter van elk woord duidelijk in een andere kleur, bijvoorbeeld tafel als t-afel.

Spel:

  1. Bespreek met de deelnemers wat er op de labels staat, met name als ze nog weinig leesvaardigheid hebben. Leg zo nodig slechts drie of vier kaartjes tegelijk neer, en niet alles in een keer. Dit om te voorkomen dat de deelnemers zich gefrustreerd voelen en denken: ‘Dit leer ik nooit!’
  2. Laat de deelnemers dan alle labels op de juiste plaats leggen, bij het betreffende voorwerp. Afhankelijk van de groepsgrootte, kunnen ze dit als groep doen of in kleine groepjes van twee of drie.
  3. Dit spel kan ook in twee teams gedaan worden. Het eerste team legt drie of vier kaartjes op de juiste plek. Vervolgens moet het andere team controleren of ze het goed gedaan hebben.
  4. Daarna worden de rollen omgedraaid: het tweede team moet een aantal labels op de juiste plek leggen en het eerste team moet hen controleren.
  5. Als het cultureel acceptabel is, kan elk team een punt voor elk correct label krijgen.
  6. Als er een ‘fout’ label gevonden wordt, laat de groep die de fout maakte, proberen het alsnog op de juiste plek te leggen. Of laat de groep die de fout ontdekte, het op de juiste plek leggen.

Variant 1: Als je met deze groep dezelfde ruimte vaker gebruikt, kun je de kaartjes een aantal lessen laten liggen om de deelnemers te helpen de woorden te onthouden. Je kunt de labels aan het begin van een volgende les nog een keer kort met hen doornemen, om te kijken hoe goed ze zich de woorden herinneren. Zo nodig herhaal je het spel.

Variant 2: Gebruik losse voorwerpen in plaats van dingen die in het lokaal zijn. Bijvoorbeeld lepels, een hamer, spijkers, pennen, boeken of bekers. Maak een label voor elk voorwerp, met de naam erop. Laat de deelnemers het goede kaartje bij elk voorwerp leggen.

Variant 3: Als de labels eenmaal allemaal op de juiste plek liggen, laat de deelnemers ze dan weer verzamelen. Vervolgens leg je ze zelf terug, maar zorg dat je tenminste twee (grappige?) fouten maakt. Laat de deelnemers je corrigeren.


D3: Woorden raden

Doel: Uitbreiding woordenschat.

Nodig: Bedenk van tevoren een aantal woorden die met elkaar te maken hebben en die je de deelnemers wilt aanleren. Kies woorden die goed uit te beelden zijn, bijvoorbeeld gemoedstoestanden als verdrietig, blij, eenzaam, opgelucht, in de steek gelaten of verrast. Je kunt ook denken aan voorwerpen die de deelnemers regelmatig gebruiken, en hun woorden aanleren die bij die voorwerpen horen. Bijvoorbeeld, aan de hand van een auto kunnen de deelnemers de namen van auto-onderdelen leren.

Ook nodig: materiaal om iets op te schrijven, zoals een schoolbord.

Spel:

  1. Bespreek de woorden met de groep. Schrijf ze ook op zodat iedereen ze kan zien. Maak zo nodig een tekeningetje bij elk woord zodat iedereen de betekenis ervan makkelijker kan onthouden.
  2. Laat een deelnemer een woord uitkiezen, zonder dat hij aan de anderen vertelt wat het is. Laat hem het dan uitspelen.
  3. De anderen moeten raden welk woord het is. De speler mag niets zeggen, hij mag alleen ja of nee knikken.
  4. Als het woord geraden is, mag iemand anders een woord uitkiezen en uitspelen.
  5. Laat alle deelnemers die willen, een beurt krijgen.

Variant: Dit spel kan ook in twee teams gespeeld worden. Laat de teams om de beurt een woord naar keuze uitbeelden. Dit kan gedaan worden door een of meerdere deelnemers. Het andere team moet raden welk woord het is. Als ze het woord geraden hebben, krijgen ze een punt en is het hun beurt om een woord uit te beelden.