Math Games – Cijfer- en rekenspelletjes

Deze activiteiten zijn ook beschikbaar in het Engels  en het Roemeens ro_ro

Vaardigheden die geoefend worden: Math Games zijn leuke spelletjes om basisprincipes van rekenen te oefenen. Extra spelletjes zijn te vinden onder Davar Start Games, F: Getallen en cijfers.

  1. Zoek jouw getal
  2. Thuis tellen
  3. Zet drie stappen vooruit
  4. Hoeveel mensen heb je gehoord?
  5. Ren je rot
  6. Hoeveel passen erin?
  7. Zoek je favoriete getal
  8. Teken je favoriete getal
  9. Hoor je favoriete getal
  10. Drie tikkers
  11. Driehoeksdans
  12. Getallen twister
  13. Drie personen en een stoel
  14. Slootje springen of Nat en droog
  15. Geverfde vingers
  16. Verstoppen en aftrekken
  17. De rups
  18. Precies hetzelfde?
  19. Dart spelen
  20. Springen maar!
  21. Eten en vermengvuldigen
  22. Beestjes

Introductie van getallen en cijfers

Spel 1: Zoek jouw getal

Nodig: stukjes papier waarop cijfers zijn geschreven. Maak er één met een 1 erop, twee met een 2, drie met 3 vier met een 4 en vijf met een 5.

Spel:

  1. Schud de stukjes papier en geef iedereen er een. Bij het afgesproken seintje moeten de deelnemers de persoon of personen vinden wiens papiertje hetzelfde getal heeft.
  2. Nadat ze dit hebben gedaan, tel samen het aantal papiertjes voor elk getal. Komt dit overeen met het aantal dat op hun stukje papier geschreven is? Zo nee, waarom niet? (Bijvoorbeeld, er waren niet genoeg mensen, iemand was in de war, een 4 werd niet neergelegd…).
  3. Herhaal zo vaak als gewenst.

Variant: Als de groep heel klein is, deel alle stukjes papier uit. In plaats van de deelnemers zich te laten groeperen, laat hen de stukjes papier in de juiste volgorde plaatsen, 1-5.


Spel 2: Thuis tellen

Nodig: een kleurplaat of poster met bijvoorbeeld 1 baby, 2 emmers, 3 kinderen die in de tuin werken, 4 vrienden en 5 stokjes erop getekend.

Spel:

Laat de kleurplaat of poster aan de groep zien. Benoem en tel ieder voorwerp hardop en vraag de deelnemers welk woord er voor elk getal gebruikt wordt, zowel in hun eigen taal als in de landstaal.

Variant 1: Speel de situaties op de poster uit. Dus: iemand speelt ‘1 baby’, iemand anders beeldt uit dat ‘2 emmers’ gedragen worden, anderen dat ‘3 mensen’ in de tuin werken, enz. Herhaal de namen van de getallen. Maak expres fouten, vooral in de moedertaal, en laat de deelnemers je corrigeren.

Variant 2: Laat de groep de poster maken. Laat hen zelf voorbeelden bedenken bij de getallen 1, 2, 3 enz. en vraag hen die te tekenen.


Spel 3: Zet drie stappen vooruit

(Vergelijkbaar met het Nederlandse spel: ‘Moeder, mag ik mee op reis?’)

Nodig: ruimte om te rennen; lijn op de vloer of op de grond.

 

Spel:

Iedereen, op één persoon na, staat achter de lijn. Deze ene persoon (A) staat ver van de groep af, met de rug naar hen toe. Hij/zij zegt hoeveel stappen de groep naar voren mag zetten: 1, 2, 3, 4 of 5. De anderen zetten zoveel stappen vooruit. Degene die als eerste persoon A kan aanraken, wint; hij wordt dan de voorste.

Variant 1: Wie teveel stappen zet, moet terug naar het begin.

Variant 2: Persoon A kan het soort stap en het aantal stappen specificeren. Bijvoorbeeld: ‘1 reuzenstap’, ‘3 babystapjes’, ‘5 sprongen’ of ‘4 sprongetjes’ of zelfs ‘2 stappen achteruit’.  Wie de aanwijzingen niet opvolgt, moet terug naar het begin.


Spel 4: Hoeveel mensen heb je gehoord?

Nodig: niets extra’s.

Spel:

  1. De groep is HEEL stil.
  2. Een persoon zit (of staat) vooraan met de ogen dicht. De leider wijst één persoon aan; die loopt stilletjes naar degene toe die zijn ogen gesloten heeft, en gaat achter hem staan. Als hij daar eenmaal is, wijst de leider een andere persoon aan, die hetzelfde moet doen.
  3. Degene met de ogen dicht moet heel goed luisteren, om te weten te komen hoeveel mensen er achter hem gaan staan.
  4. Dit gaat zo door totdat het gewenste aantal mensen in de rij staat. De persoon met zijn ogen dicht mag vervolgens raden hoeveel mensen er achter hem staan.
  5. Laat de hele groep hardop tellen. Heeft degene die vooraan zit/staat het goed geraden?

Een moeilijker versie:

Schrijf de getallen op het bord of op verschillende stukjes papier. In plaats van te zeggen hoeveel mensen hij denkt dat er achter hem staan, gaat de persoon die de ogen dicht had, naar voren. Hij kiest het stukje papier waar dat getal op staat, of wijst het aan op het bord. Als hij het juiste getal kiest, ontvangt hij een beloning of een punt. Dit kan ook gespeeld worden als competitie tussen twee teams.


Spel 5: Ren je rot

Nodig: acht grote vellen papier met verschillende aantallen stippen erop getekend, tussen de 1 en 8. OPMERKING: dit spel is makkelijker als het totaal aantal stippen gelijk is aan het aantal deelnemers. Bijvoorbeeld als er acht spelers zijn, kun je drie vellen papier nemen, een met één stip, een met drie stippen en een met vier, zodat er in totaal acht stippen zijn.

Spel:

  1. Laat de groep zorgvuldig naar elk stuk papier kijken. Leg ze vervolgens op verschillende plekken op de grond. Iedereen staat op één plek, ver weg van de tekeningen.
  2. Bij het sein (bv een fluitje) rent iedereen naar de tekening van zijn keuze. Daar moeten ze in de rij gaan staan.
  3. In elke rij moeten het aantal mensen gelijk zijn aan het aantal stippen op het stuk papier. Als er teveel mensen bij één tekening staan, moet de rest naar andere tekeningen lopen. Zodra het juiste aantal personen bij een tekening staat, gaan ze op de grond zitten. Laat hen tellen hoeveel mensen er bij elke tekening zitten. Klopt het?
  4. Zodra de groep het spel heeft geoefend, kan het met twee teams worden gespeeld. Gebruik hierbij twee series tekeningen. Welk team eindigt als eerste? Zorg er ook nu voor dat het aantal stippen op de tekeningen gelijk is aan het aantal leden van elk team.

Getallen, telwoorden en hoeveelheden

Spel 6: Hoeveel passen erin?

Nodig: cirkels op de vloer of de grond (bv hoelahoeps of cirkels met tape op de vloer geplakt); een bord, vijf grote stukken papier met op elk één cijfer (1, 2, 3, 4 of 5) geschreven; OF cijfers buiten op een stoep met krijt in cirkels geschreven, OF cijfers binnen op de vloer met tape ‘getekend’; eventueel knopen, stenen of doppen.

Spel:

  1. Schrijf een cijfer op het bord. Teken daarachter het overeenkomende aantal stippen. Bespreek dit met de groep zodat zij het verband tussen het geschreven cijfer en het aantal stippen begrijpen.
  2. Leg of maak cirkels op de vloer of de grond. Bij het afgesproken signaal (bv een fluitje) gaat iedereen in een van de cirkels staan. Het aantal personen in elke groep moet gelijk zijn aan het cijfer op het bord.
  3. Controleer of dit correct is. Geef complimenten aan de groepen, die het goed gedaan hebben.

Variant: Als de groep uit minder dan vijftien mensen bestaat, laat hen dan het juiste aantal voorwerpen (knopen, stenen, doppen…) in de cirkels leggen in plaats van erin te gaan staan.


Spel 7: Zoek je favoriete getal

Achtergrond: Veel culturen hebben een favoriet getal. In West-Europa heeft bijvoorbeeld ‘3’ de voorkeur. In traditionele verhalen mogen de personages 3 wensen doen, proberen 3 broers (niet 4 of 5) de prinses te veroveren, krijgt de prinses 3 geschenken… Mensen hebben de neiging dingen in drieën op te sommen en hebben zelfs drie maaltijden per dag. Maar in sommige culturen heeft ‘4’ de voorkeur, naar de 4 punten van het kompas. Voorvallen in legendes en traditionele verhalen vinden plaats in vieren en niet in drieën. Mensen zijn zich vaak niet bewust van hun favoriete getal, maar als je dit gebruikt, kan het je lessen uitnodigender maken, afhankelijk van de culturele achtergrond van de deelnemers. Bijvoorbeeld als je lesgeeft in West-Europa, zullen je deelnemers waarschijnlijk beter luisteren als je voorbeelden gebruikt met het getal 3 dan met 4.

Nodig: posters of schoolbord met 1, 2, 3, 4 en 5 stippen erop getekend; stuk papier voor iedereen; iets om mee te tekenen.

Spel:

  1. Hang de posters of plaats het schoolbord met daarop de 1, 2, 3, 4 en 5 stippen op een plek waar iedereen ze kan zien.
  2. Vraag iedereen om voor het getal te gaan staan ​​dat ze het leukst vinden. Tel hoeveel mensen er in elke rij staan.
  3. Laat, om het leuker te maken, elke rij iets anders doen. Bijvoorbeeld, laat iedereen in de langste rij zo hoog mogelijk in de lucht springen, één keer voor elke stip. Laat vervolgens de mensen in de kortste rij hun tenen aanraken. Laat ze creatief zijn. De ene rij kan bedenken wat de volgende rij moet doen. Koppel het aantal keren dat ze springen of draaien aan het aantal stippen waar ze bij zijn gaan staan.
  4. Noteer voor jezelf het getal met de langste rij. Vraag later bij anderen uit de gemeenschap waar die deelnemers bij horen, na of dit aantal belangrijk is in hun cultuur.

Spel 8: Teken je favoriete getal

Nodig: traditionele verhalenverteller of een verhaal uit de plaatselijke cultuur; papieren of kaarten voor elke deelnemer met het cijfer 1, 2, 3, 4 en 5 erop geschreven (of meer, als er grotere getallen in het verhaal voorkomen). Daarnaast kan er ook een vel papier voor elke persoon zijn en iets om mee te schrijven.

Spel:

Laat iedereen oefenen met het schrijven van zijn of haar favoriete getal. Zoek samen zoveel overeenkomsten tussen de vorm van het cijfer en dingen uit hun dagelijks leven. De 1 ziet er bijvoorbeeld uit als een stok; de 8 als de krakeling die ze net aten… Wat ze maar kunnen bedenken.

Laat elke persoon vervolgens een tekening maken naast het cijfer van iets dat erop lijkt of dat hem eraan doet denken. Bijvoorbeeld: het cijfer 2 met de tekening van een zwaan, gans of giraffe. Ze kunnen het cijfer ook in een tekening veranderen. Bijvoorbeeld, een 9 is een meisje met lang krullend haar…


Spel 9: Hoor je favoriete getal

Nodig: traditionele verhalenverteller of een verhaal uit de plaatselijke cultuur; papieren of kaarten voor elke deelnemer met 1, 2, 3, 4 en 5 erop geschreven (of meer, als er hogere getallen in het verhaal voorkomen). Daarnaast kan er ook een vel papier voor elke persoon zijn en iets om mee te schrijven.

Spel:

  1. De traditionele verhalenverteller vertelt een verhaal in zijn of haar moedertaal. Elke keer dat een getal in het verhaal wordt gebruikt, steken de luisteraars de kaart met dat getal op. Let op welk getal het vaakst voorkomt.
  2. Laat een van de luisteraars het verhaal opnieuw vertellen, maar dan in de officiële taal van hun vaderland. Opnieuw moeten de anderen letten op de getallen die in het verhaal voorkomen en helpen tellen. Hoeveel broers / zussen / vogels / vissers waren er? Hoevaak heeft de ezel het verkeerde pad gekozen? Hoeveel bonen zitten er in de zak?
  3. Laat de luisteraars desgewenst voorwerpen of kenmerken uit het verhaal uittekenen met het corresponderende cijfer ernaast: bijvoorbeeld 7 zwanen, 4 beren, 3 bloemen.

Spel 10: Drie tikkers

Nodig: ruimte om rond te rennen.

Spel:

  1. Eén persoon staat vooraan: nummer 1.
  2. Iemand anders houdt zijn/haar hand vast: nummer 2.
  3. Vraag de groep: ‘Kunnen we er 3 van maken?’ Ja, een andere persoon houdt zijn/haar andere hand vast: nummer 3.
  4. Deze drie zijn tikker. Laat alle anderen van de ene kant van de speelruimte naar de andere rennen. De drie die hand-in-hand staan, moeten proberen hen af te tikken. Ze moeten elkaars handen vast blijven houden, anders geldt het tikken niet.
  5. Als iedereen afgetikt is, worden drie andere deelnemers tot tikkers gekozen.

Opmerking: Je kunt hetzelfde spel laten spelen met een ander aantal tikkers, bijvoorbeeld een ‘cultureel significant aantal’ of een ander aantal waarop je de aandacht wilt vestigen.


Spel 11: Driehoeksdans (vergelijkbaar met de stoelendans)

Nodig: ruimte om te dansen; muziek (bijvoorbeeld van een cd of radio); materiaal om een grote driehoek op de grond te tekenen, bijvoorbeeld met plakband (op de vloer), krijt (op het trottoir) of met een stok om lijnen in de modder te tekenen.

Spel:

  1. Teken of maak een grote driehoek.
  2. Laat op elke hoek een deelnemer gaan staan, binnen de driehoek.
  3. Vraag de andere deelnemers hoeveel mensen er in de driehoek staan. Tel samen hardop. (Je kunt daarna eventueel het cijfer 3 midden in de driehoek schrijven.)
  4. Speel muziek en laat ondertussen de andere deelnemers om de driehoek heen lopen of dansen.
  5. Stop de muziek; op dat moment pakken de mensen in de driehoek ieder een ander persoon erbij.
  6. Er staan nu 6 mensen in de driehoek. Tel samen hardop, en verander het getal dat je opgeschreven hebt in een 6. (Je kunt ook 3 + 3 = 6 schrijven, of 2 x 3 = 6.)
  7. Herhaal het spel totdat iedereen in de driehoek staat.
  8. Tel iedere keer als de muziek stopt, het aantal mensen binnen in de driehoek.

Variant 1: Speel hetzelfde spel, maar dan met een vierkant, vijf- of zeshoek en met vier, vijf of zes mensen erin.

Variant 2: Laat de drie deelnemers in de driehoek iemand anders aanwijzen of aanraken. Ze moeten vervolgens van plaats wisselen. Degene die uit de driehoek stapt (of juist degene die erin stapt) moet dan drie keer iets doen, bijvoorbeeld op en neer springen, roepen, op de hurken zitten en weer opstaan of zijn tenen aanraken.

Variant 3: Geef iedere deelnemer aan het begin van het spel vijf voorwerpen, zoals vijf gekleurde stukjes papier, doppen van plastic flessen, veren of boombladeren. Degenen die om de driehoek heen lopen of dansen, moeten ervoor zorgen dat de anderen hun voorwerpen goed kunnen zien. Als ze aangewezen worden, moeten ze één voorwerp in de driehoek leggen. Laat de deelnemers na elke ronde tellen hoeveel voorwerpen er in de driehoek liggen. Spreek van te voren af wanneer het spel klaar is, bijvoorbeeld als iemand als eerste al zijn voorwerpen kwijt is, of als laatste.

Opmerking: Als je eetbare voorwerpen gebruikt, zoals fruit of crackers, zorg dan dat de deelnemers ze na afloop kunnen opeten.


Spel 12: Getallen twister (moeilijk!)

Nodig: een stoel voor elke deelnemer, ruimte om te bewegen.

Spel:

  1. De deelnemers moeten op 3 manieren de grond aanraken; check van te voren of het cultureel acceptabel is om dat te doen. Als dat niet het geval is, kies dan iets anders zoals de muur of een stoel.
  2. Laat 1 deelnemer de grond op 3 manieren aanraken, bijvoorbeeld met een hand, voet en zijn hoofd, OF met beide voeten en een hand. Moedig hem of haar aan creatief te zijn. Daarna moeten de anderen de grond op dezelfde 3 manieren aanraken.
  3. Laat 2 deelnemers samen de grond op 3 manieren aanraken, bijvoorbeeld met 3 voeten. Verdeel de andere deelnemers in groepjes van 2 en laat hen de grond op dezelfde 3 manieren aanraken.
  4. Laat 3 deelnemers elk op een stoel zitten; samen mogen zij de grond op niet meer dan 2 manieren aanraken. Bijvoorbeeld: 1 zit op zijn stoel (en raakt de grond dus niet aan), de andere 2 hebben elk één voet op de grond.
  5. Laat 4 deelnemers elk op een stoel zitten; samen mogen zij de grond op niet meer dan 3 manieren aanraken. Bijvoorbeeld: 2 zitten op hun stoel (en raken de grond dus niet aan), de andere 3 hebben elk één voet op de grond. Verdeel de anderen in groepjes van 4 en laat hen hetzelfde doen.

Variant: Speel het spel met een ander getal. Bijvoorbeeld 1 persoon moet de vloer op 4 manieren aanraken. Daarna moeten 2 personen samen de vloer op 4 manieren aanraken, enz.


Spel 13: Drie personen en een stoel

Nodig: drie personen en een stoel; één stoel voor elk groepje van drie.

Spel:

Geef instructies die door groepjes van drie personen opgevolgd moeten worden. Bijvoorbeeld:

  • 1 persoon staat voor de stoel, 1 staat erachter, 1 zit eronder;
  • 1 persoon zit of staat op de stoel, 2 anderen raken de stoel aan;
  • 3 personen houden de stoel met 1 hand vast;
  • 3 personen raken de stoel met beide voeten aan;
  • 2 personen staan naast de stoel, 1 erachter.

Doe dit één keer voor met een groepje van drie. Verdeel daarna de hele groep in groepjes van drie en zorg ervoor dat elk groepje een stoel heeft. Geef de instructies snel en laat één persoon erop letten dat elk groepje de aanwijzingen correct opvolgt.

Variant 1: Speel het spel met groepjes van verschillende aantallen, bijvoorbeeld twee personen en een stoel, or vier personen en een stoel.

Variant 2: Laat een van de deelnemers de instructies geven.

Variant 3: Gebruik een ander voorwerpen dan een stoel, bijvoorbeeld een tafel of een doos.


Optellen en aftrekken

Spel 14: ‘Slootje springen’ of ‘nat en droog’

Nodig:

  • Iets dat een sloot voorstelt, bijvoorbeeld een grote tekening van een sloot, een lang stuk blauw doek, twee touwen op de grond die de oevers voorstellen, of twee lijnen getekend in de modder, of…
  • Schoolbord en krijt, of een stuk papier en een potlood of pen.

Spel:

  1. Laat vijf deelnemers aan één kant van de sloot staan. Leg uit dat sommigen van hen in de sloot moeten springen en anderen erover.
  2. Tik degenen die erin moeten springen op de schouder, en degenen die erover moeten springen op de rug. Op een afgesproken signaal maken ze alle vijf de sprong. De groep roept: ‘Plons!’ als iemand in het water belandt. Laat de andere deelnemers tellen hoeveel van de 5 er nog droog zijn, bijvoorbeeld 3. Schrijf op het schoolbord of papier: 5 – 2 = 3.
  3. Herhaal het spel met de 3 die nog droog zijn. Nadat zij opnieuw de sprong hebben gemaakt, laat de rest van de groep tellen hoeveel er nu nog droog zijn, bijvoorbeeld 1. Schrijf op het schoolbord of papier: 3 – 2 = 1.
  4. Je kunt het spel herhalen met andere deelnemers, en ook met andere getallen.

Variant: Je kunt de volgorde ook omdraaien; in plaats van de groep een som te laten uitbeelden en dan opschrijven, kun je ook een som opschrijven en hen zelf laten bedenken hoe ze die kunnen uitbeelden.


Spel 15: Geverfde vingers

Nodig: een vel papier voor elke deelnemer; potloden of pennen, krijtjes, kleurpotloden, markeerstiften of verf; schoolbord.

Spel:

  1. Laat elke deelnemer de omtrek van zijn of haar hand op zijn vel papier tekenen.
  2. Laat hen het aantal vingers tellen (5).
  3. Laat hen de vingernagels op de vingers tekenen.
  4. Laat hen het aantal vingernagels tellen (5).
  5. Vraag de deelnemers zich in te denken dat ze geverfd hebben en dat hun vingers helemaal onder de verf zitten. Laat hen dit vervolgens uittekenen op de tekening.
  6. Laat hen bijvoorbeeld 2 vingers rood kleuren of verven en 3 blauw, of 4 rood en 1 blauw.
  7. Schrijf de som op het bord, bijvoorbeeld 2 + 3 = 5, or 4 + 1 = 5.
  8. Herhaal dit met de andere mogelijke combinaties, 3 + 2 = 5 of 1 + 4 = 5.

Spel 16: Verstoppen en aftrekken

Nodig: goede plekken om je te verstoppen.

Spel:

  1. Laat vijf deelnemers voor de rest van de groep gaan staan.
  2. Die anderen doen hun ogen dicht en tellen tot 20.
  3. Twee van de vijf verstoppen zich. Als de anderen hun ogen open doen, zijn zij weg.
  4. Laat de groep tellen hoeveel deelnemers nog vooraan staan.
  5. Schrijf op het schoolbord: 5 – 2 = 3.
  6. Laat de groep daarna degenen zoeken die zich verstopt hebben.
  7. Herhaal het spel met andere aantallen, bijvoorbeeld 5 – 3 = 2 of 6 – 1 = 5.

Variant:  Dit spel kan ook gespeeld worden met voorwerpen, zoals knuffeldieren of ander zacht speelgoed, noten of stenen.


Vermenigvuldigen

Spel 17: De rups

Nodig: een kartonnen doosje of een ander licht voorwerp zoals een knuffeldier of een grote bal.

Spel:

  1. Laat 4 deelnemers voor de rest van de groep staan. Bespreek hoeveel deelnemers er zijn als ieder van hen een hulpje krijgt.
  2. Kies nog 4 groepsleden uit en laat hen ook vooraan staan.
  3. Tel samen alle deelnemers die vooraan staan.
  4. Schrijf op het bord: 4 x 2 = 8.
  5. Laat de deelnemers vervolgens in tweetallen elkaars handen vasthouden, en laat hen een rij maken met de handen in het midden; zo lijken ze net een rups.
  6. Leg een doos op de eerste twee handen; de deelnemers moeten de doos doorgeven zonder elkaars handen los te laten.
  7. Als de doos aan de andere kant is gekomen, kun je het spel herhalen met andere deelnemers en een andere som.

Om het spannender te maken, kun je ‘straf’ geven als het doosje valt. Bijvoorbeeld, iedereen in de ‘rups’ moet 4 keer op en neer springen, omdat de groep met het getal 4 aan het vermenigvuldigen is.

Variant 1: Speel het spel met 2 in plaats van 4 deelnemers.

Variant 2: Speel het spel met 5, 6 of 7 deelnemers.


Spel 18: Precies hetzelfde?

Nodig: twee grote cirkels op de grond getekend, bijvoorbeeld met krijt of plakband, of twee grote ronde voorwerpen zoals hoelahoeps; schoolbord en krijt.

Spel:

  1. Laat één deelnemer vóór een van de twee cirkels gaan staan met de ogen dicht en de rug naar de groep toe. Het moet nu heel stil zijn!
  2. Vraag een aantal deelnemers zo zachtjes mogelijk in de cirkel te gaan staan.
  3. De deelnemer die de ogen dicht heeft, luistert heel goed. Dan vertelt hij of zij hoeveel mensen hij denkt dat er nu in de cirkel staan.
  4. Laat dan precies dat aantal deelnemers in de andere cirkel gaan staan. Vervolgens draait de eerste deelnemer zich om en telt samen met de rest van de groep hoeveel deelnemers er in elke cirkel staan. Zijn het er evenveel?
  5. Schrijf de som op het bord, bijvoorbeeld: 3 x 2 = 6, 4 x 2 = 8.

Variant: Speel hetzelfde spel met drie cirkels, zodat de deelnemers de tafel van 3 kunnen toepassen.


Spel 19: Dart spelen

Nodig: flessendoppen, knopen of andere kleine voorwerpen – voor elke deelnemer één. Materiaal om cirkels mee op de grond te tekenen.

Spel:

  1. Teken 3 cirkels op de grond, om elkaar heen.
  2. Schrijf in de roos (de kleinste cirkel) ‘x 10’ (of ‘x 3’), in de cirkel er omheen ‘x 5’ (of ‘x 2’) en in de buitenste cirkel niets (of ‘x 1’).
  3. Laat de deelnemers om beurten een flessendop of knoop in een van de cirkels gooien. Moedig hen aan om zo hoog mogelijk te scoren.
  4. Als alle deelnemers hun dop of knoop gegooid hebben, gaan we de punten tellen. Een dop/knoop in het midden krijgt meer punten dan een in de buitenste cirkel. Hoeveel punten zijn er gescoord?

Variant 1: Verdeel de groep in twee teams. Laat eerst team 1 hun voorwerpen gooien en tel samen de score. Daarna doet team 2 hetzelfde. Wie heeft het hoogste aantal punten?

Variant 2: Geef de leden van elk team voorwerpen van dezelfde kleur, dus een verschillende kleur per team. Laat iedereen zijn voorwerp in de cirkels gooien en tel aan het eind hoeveel punten elk team heeft gescoord.


Spel 20: Springen maar!

Nodig: ruimte om te kunnen springen; plakband of krijt om grote vierkanten te maken/tekenen in twee verschillende kleuren.

Spel:

  1. Maak van te voren, eventueel samen met de groep, een lange rij vierkanten in twee verschillende kleuren (om en om). De vierkanten moeten groot genoeg zijn om erin te kunnen springen.
  2. Nummer de vierkanten 1-2-3 tot 10 of eventueel zelfs 20. Schrijf elk nummer in dezelfde kleur als het bijbehorende vierkant. Bijvoorbeeld, alle oneven nummers zijn wit, alle even nummers groen.
  3. Verdeel de groep in twee teams. Laat de teamleden om beurten van het ene vierkant naar het andere springen. Laat hen telkens als ze neerkomen, het nummer van dit vierkant noemen. Houd een score bij: een punt voor elk teamlid voor elke keer dat hij of zij dit goed doet.

Variant 1: Laat de deelnemers eerst in elk vierkant springen: 1, 2, 3, 4 etc.

Variant 2: Laat de deelnemers alleen in de vierkanten met een oneven nummer springen, waarbij ze dus steeds een vierkant overslaan. Laat hen iedere keer het nummer noemen van het vierkant waar ze in springen.

Variant 3: Herhaal dit, maar dan met de even nummers.

Variant 4: Het team met de hoogste score krijgt een prijs. Je kunt denken aan een ‘privilege’: ze mogen bijvoorbeeld beslissen wat het volgende spel zal zijn, of ze mogen dit of dat als eerste doen. De winnaar zou ook een ‘straf’ kunnen bedenken voor het verliezende team, bijvoorbeeld drie keer in een cirkel rondrennen, of op en neer springen (en daarbij kwaken als een kikker).

Opmerking: Dit spel kan ook buiten gespeeld worden door lijnen te trekken in de modder of de vierkanten ‘uit te tekenen’ met stenen. Het is dan beter om twee vormen te kiezen in plaats van twee kleuren, bijvoorbeeld cirkels voor de oneven nummers en vierkanten voor de even nummers.


Spel 21: Eten en vermenigvuldigen

Nodig: vellen papier, een voor elke deelnemer; pennen of potloden. Schoolbord en krijt. Een set van 10 bakjes, bekers of schaaltjes met een stukje papier eronder; een flink aantal kleine lekkernijen, zoals pinda’s, rozijnen, druiven, kleine crackers of als het echt niet anders kan, snoepjes.

Spel:

  1. Laat een of twee deelnemers je helpen om alle schaaltjes op een rij te zetten.
  2. Tel het aantal schaaltjes samen hardop. Doe dan twee lekkernijen in elk schaaltje, of laat een paar groepsleden dit doen.
  3. Tel vervolgens samen met de groep hoeveel lekkernijen er in totaal in de schaaltjes zitten. Hoeveel zitten er in het eerste schaaltje? 2 – schrijf dat getal op het papiertje dat onder dit schaaltje ligt.
  4. Laat de deelnemers tellen hoeveel lekkernijen er in schaaltje 1 en 2 SAMEN zitten. Dat zijn er 4 – schrijf dat getal op het papiertje dat bij schaaltje 2 ligt.
  5. Ga zo door tot het eind van de rij.
  6. Laat elke deelnemer de getallen 2, 4, 6, 8 enz. op zijn of haar vel papier schrijven.
  7. De lekkernijen kunnen nu eerlijk onder de deelnemers verdeeld worden. Geef hen gelegenheid het lekkers op te eten.
  8. Schrijf nu de tafel van 2 op het schoolbord: 1×2 = 2, 2×2 = 4, 3×2 = 6, enzovoorts.
  9. Moedig de deelnemers aan de hele rij van 2 t/m 20 uit het hoofd op te zeggen. Wie dat gelukt, krijgt een medaille of certificaat.

Variant: Als de deelnemers dit spel goed beheersen, kun je het herhalen, maar dan met andere tafels, die van 3, 4 enzovoortd.


Spel 22: Beestjes

Nodig: potloden, een vel papier voor elke deelnemer. Op elk vel staan 10 grote cirkels getekend. Onder elke cirkel staat een som uit de tafel van 2 geschreven, dus 1×2 = 2, 2×2 = 4, 3×2 = 6, enz.

Spel:

Geef elke deelnemer een vel papier. Onder iedere cirkel staat een som uit de tafel van 2. Leg uit dat er in elke cirkel beestjes getekend moeten worden. Laat de deelnemers in elke cirkel het juiste aantal beestjes tekenen, op grond van de uitkomst van de som.

Variant: Als de deelnemers dit goed beheersen, kun je het spel herhalen met de tafels van 3 en 4, en misschien zelfs 5.

 

Gemaakt door Marleen Schönthaler 2014 
Illustraties: Ellen Holmes
Bewerkt door M. van Rheenen en Annelies Barth, 2019 en 2021