A: Luistervaardigheden

Deze activiteiten zijn ook beschikbaar in het Engels en het Roemeensro_ro

Vaardigheden die geoefend worden: concentreren, onderscheid maken tussen verschillende geluiden (dit is nodig om te leren lezen), om de beurt deelnemen.

A1: Laat hetzelfde ritme horen

Nodig: dingen waarmee je een ritme kunt laten horen (stokjes, flessen, bakjes, pannen, houten blokken, lege dozen . . .).

Spel:

  1. Vraag iedereen om heel goed te luisteren. De spelleider klapt een ritme. De deelnemers klappen het na.
  2. Nu klapt of tikt een van de deelnemers het ritme. De groep herhaalt het.
  3. Doe dit een paar keer met verschillende ritmes.

Variant: Gebruik verschillende ‘instrumenten’, zoals in de handen klappen, met de voeten tikken, met stokjes tikken, met een stokje tegen een fles, kan of pan tikken, enzovoorts.


A2: Maak het ritme af

Nodig: niets.

Spel:

  1. De spelleider klapt het begin van een ritme en vraagt iemand om een ander, bijpassend ritme te klappen.
  2. Voeg zo steeds meer verschillende ritmes toe. Laat nu een andere persoon beginnen. De groep voegt steeds een ander ritme toe.

Variant: Gebruik verschillende ‘instrumenten’, zoals in de handen klappen, met de voeten tikken, stokjes tegen elkaar aan tikken, met een stokje tegen een fles, kan of pan tikken, enzovoorts.


A3: Raad eens wat ik bedoel . . .

Nodig: niets.

Spel: 

  1. Beschrijf een voorwerp. De groep moet raden welk voorwerp er bedoeld wordt. Begin met algemene beschrijvingen, bijvoorbeeld: het is vierkant.
  2. Geef daarna meer specifieke details. Bijvoorbeeld, het is rood met groene stippen, de bovenkant is blauw en het staat hier achter me op de tafel.
  3. Laat het voorwerp zien zodra het iemand het goed geraden heeft.
  4. Als het spel duidelijk is, mag iemand anders een voorwerp kiezen en beschrijven.

A4: Kleine stenen, grote stenen 

Nodig: een tafel, papier en potloden, stenen van verschillende grootte, groot en klein.

Spel:

  1. Laat de stenen zien. Laat iedereen luisteren naar het geluid dat elke steen maakt als deze op de tafel valt, of op de vloer of in een grote doos.
  2. Vraag de deelnemers een beschrijving van de geluiden te geven, bijvoorbeeld: een tikje, een harde knal.
  3. Laat iedereen alle stenen tekenen, op ware grootte.
  4. Laat de stenen een voor een vallen op een plek waar niemand ze ziet, maar wel kan horen. Laat iedereen de steen tekenen die ze denken te horen. Of laat hen om beurten de juiste steen aanwijzen in hun tekeningen.

Variant: Neem andere dingen van verschillende grootte, zoals plastic bekers of schaaltjes, lege blikjes of schoenen. Probeer van tevoren uit of er inderdaad duidelijk verschillende geluiden te horen zijn.


A5: Telefoon

Nodig: niets.

Spel:

  1. De deelnemers zitten in een kring.
  2. Fluister een woord in het oor van de eerste deelnemer.
  3. De eerste deelnemer fluistert het woord in het oor van de volgende persoon. Dit gaat zo de hele kring rond.
  4. Als het woord bij de laatste persoon komt, zegt hij het hardop. Is het hetzelfde woord als waar we mee begonnen?

Variant 1: Schrijf het eerste woord op een stuk papier of het bord. Laat het aan niemand zien. Fluister het woord dan in het oor van de eerste deelnemer en ga de kring rond. Als de laatste persoon het woord hardop zegt, schrijf dat dan onder het woord dat er al staat. Laat het aan de deelnemers zien. Is het hetzelfde woord?

Variant 2: Maak het iets moeilijker door meerdere woorden te fluisteren, bijvoorbeeld: een kleine hond, grote griebels.

Variant 3: Maak het nog moeilijker door een hele zin te fluisteren.


A6a: Dezelfde klank

Nodig: niets.

Spel: 

  1. De deelnemers zitten in een kring. De eerste persoon zegt een woord hardop. Degene die ernaast zit, zegt een ander woord, dat begint met dezelfde klank.
  2. Ga zo de hele kring rond of totdat de deelnemers geen nieuwe woorden meer kunnen bedenken.
  3. Verander de beginklank, bedenk een woord en herhaal dit spel.

Variant 1: Elke derde of vierde persoon die aan de beurt is, mag de beginklank veranderen.

Variant 2:  In plaats van woorden die met dezelfde klank beginnen, kun je ook rijmwoorden bedenken (die eindigen op dezelfde klank).

A6b: Twee verschillende klanken

Spel: 

  1. Verdeel de deelnemers in twee groepen. Kies twee klanken uit hun taal die veel op elkaar lijken (in het Nederlands is dat bijvoorbeeld en n). Elke groep gaat staan of steekt de hand omhoog als ze een woord horen dat met ‘hun’ klank begint (bijvoorbeeld muis, naast, maken, niets, mus).
  2. Zorg dat iedereen het leuk blijft vinden. Als bovenstaande te moeilijk is voor de groep, neem dan woorden die met twee heel verschillende klanken beginnen bijvoorbeeld b en s. Herhaal met twee andere beginklanken, bijvoorbeeld ‘d’ en ‘t’.
  3. In sommige talen verschilt de spelling van de uitspraak. Bijvoorbeeld in het Nederlands wordt de ‘e’ in ‘spel’ anders uitgesproken dan in ‘de’. We gaan in dit spel uit van de klank. De spelling laten we buiten beschouwing.

Variant 1:  Noem ook eens een woord dat met geen van beide klanken begint en wacht af of de groep dit opmerkt.

Variant 2: Geef iemand van de groep de leiding en laat hem/haar woorden bedenken.

Werkblad ‘Dezelfde klank A6’. 


A7: Wie hoor je?

Nodig: niets.

Spel:

  1. Vraag twee deelnemers om elk het geluid van een dier na te doen. Bedenk geluiden die slechts een beetje verschillen. In het Nederlands zou dit kunnen zijn: een eend zegt kwek en een kikker kwak, een grote hond woef en een kleine hond waf (of ‘kef’)een bij zegt bzzz en een krekel bz, bz, bz.)
  2. De twee die het geluid maken, staan met hun rug naar de groep. Vertel de groep welke geluiden gemaakt zullen worden. Als ze het geluid van de eend horen, steken ze hun rechterhand op, bij het geluid van de kikker hun linkerhand.
  3. Laat de groep na een tijdje andere geluiden bedenken. Het is grappig om vreemde geluiden te bedenken. Zorg dat jullie veel plezier met elkaar hebben.
  4. Praat over de verschillen tussen de verschillende klanken.
  5. Schrijf de letter(s) die bij de klank hoort/horen, op een groot stuk papier of het bord.
  6. Herhaal het spel met andere deelnemers die de geluiden maken, en met andere geluiden.

A8: Kun je zien wat het is?

Nodig: niets.

Spel:

  1.  Fluister de naam van een voorwerp in het oor van iemand uit de groep of schrijf het op een velletje papier en laat het hem/haar zien. Deze persoon moet het voorwerp uitbeelden of uitbeelden waar het voor gebruikt kan worden.
  2. De anderen moeten raden wat het is. De ‘acteur’ mag alleen reageren door ja te knikken of nee te schudden. Hij/Zij  mag spreken zodra het voorwerp is geraden.