D: Waar is het?

Deze activiteiten zijn ook beschikbaar in het Engels en het Roemeens

Vaardigheden die geoefend worden: volgorde herkennen, woordenschat uitbreiden (eerste, tweede, laatste), observeren, concentreren, een taak afmaken.

D1: In de juiste rij

Vaardigheden die geoefend worden: positie aangeven van voorwerpen; ergens een beschrijving van geven; concentratie; woordenschat vergroten.

Nodig: papier, potlood of pen om namen op te schrijven.

Spel:

  1. Laat minimaal drie groepsleden in de rij gaan staan (of zitten), zó dat iedereen hen goed kan zien.
  2. Bespreek met de groep wie de eerste is, wie de middelste en wie de laatste en laat de groepsleden tellen hoeveel deelnemers er vooraan staan.
  3. Schrijf de namen van deze deelnemers op een velletje papier, in de volgorde waarin ze staan.
  4. Laat de deelnemers in de rij van plaats wisselen. Bespreek waar ze nu zijn. Kunnen de anderen zien wat er veranderd is? Wie is er nu de eerste, enz.?
  5. Laat iedereen die in de rij stond, weer teruggaan naar de plek waar hij of zij eerst stond.
  6. Kijk samen op het briefje met de namen. Staat iedereen op de goede plek?
  7. Herhaal het spel met andere deelnemers.
  8. Als het spel te makkelijk wordt, laat dan een groter aantal mensen in de rij staan.

Variant: Speel het spel met voorwerpen zoals knuffels of blokken van verschillende grootte in plaats van met de deelnemers.


D2: Stokken en stenen

Nodig: een doek; voor iedereen twee stokken en een steen (of een schelp, een noot of een knoop, enz.).

Spel:

  1. Bedenk eerst samen woorden waarmee je een plaats aangeeft:  halverwege, onder, boven, naast, op een derde, op een kwart, etc.
  2. Leg dan twee stokken naast elkaar voor je neer en leg vervolgens een steen ergens in de buurt van de stokken. Laat de groepsleden precies vertellen waar hij is. Bijvoorbeeld: tussen de twee stokken in, in het midden, links van de stokken, in het midden van het onderste kwart, rechts van de stokken, boven de stokken.
  3. Als iedereen weet hoe het spel gaat, leg dan een doek over de stokken, zodat niemand ze kan zien. Vraag de deelnemers een andere kant uit te kijken en leg de steen onder het doek.
  4. De deelnemers moeten raden waar de steen is door vragen te stellen die alleen met ‘ja’ en ‘nee’ beantwoord kunnen worden. Bijvoorbeeld: “Is de steen tussen de stokken? Ligt hij bijna bovenaan?”
  5. Laat nu iedere deelnemer een steen bij zijn eigen stokken leggen, op de plaats waar hij denkt dat jouw steen is. Terwijl het spel van vraag en antwoord doorgaat, zal de positie van ieders stenen steeds veranderen. Zodra iemand zeker weet waar jouw steen ligt, kan hij hard roepen: “Ik weet het!” (of iets dergelijks)
  6. Haal de doek die jouw steen bedekt, weg zodat iedereen kan checken of deze deelnemer het inderdaad goed heeft. Is dat het geval, dan krijgt hij of zij een punt.
  7. Nu kan de winnaar het spel leiden. Iedere keer als iemand z’n steen op de goede plek legt, krijgt hij een punt. Ga door tot iemand 10 punten heeft.
  8. Feliciteer iedereen!

D3: Vingers en stenen

Vaardigheden die geoefend worden: woorden gebruiken die een positie aangeven, concentreren, visuele verschillen herkennen.

Nodig: voldoende steentjes of andere kleine voorwerpen zodat iedereen er een aantal kan krijgen (bijvoorbeeld flessendoppen of propjes papier).

Spel:

  1. Laat de groep je beide handen zien. Laat hen de vingers van zowel je linker- als je rechterhand tellen.
  2. Als deze vingers een specifieke naam hebben in de taal die je gebruikt, benoem ze dan (bijvoorbeeld, in het Nederlands: ‘pink’ en ‘ringvinger’). Wijs ook de vingerkootjes van elke vinger aan en benoem ze (bovenste, middelste, onderste).
  3. Herhaal dit zodat iedereen de woorden kent en kan meedoen met het spel.
  4. Laat iedereen vervolgens een steentje leggen tussen bijvoorbeeld de wijsvinger en de middelvinger van de linkerhand.
  5. Daarna legt iedereen een steentje ongeveer tussen de nagel van de pink en het middelste kootje van de ringvinger van de rechterhand.
  6. Laat vervolgens een deelnemer een steentje op een andere plek neerleggen en laat hem of haar beschrijven waar het is. Iedereen legt het steentje op dezelfde plek bij zijn eigen hand. Klopt het?

D4: Zoek de steen

Vaardigheden die geoefend worden: bepaling van plaats; iets beschrijven; concentreren; woordenschat – namen van de vingers; woorden leren die een positie aangeven.

Nodig: voor iedereen (ook de leider) een steentje of een ander klein voorwerp, en één kleine (hand)doek.

Spel:

  1. Leg een doek over je handen, zodat niemand ze kan zien.
  2. Leg een steen tussen twee vingers van een van je eigen handen.
  3. Laat de deelnemers raden waar de steen is. Ze mogen alleen vragen stellen die met ‘ja’ en ‘nee’ beantwoord kunnen worden. Bijvoorbeeld: “Ligt hij bij de linkerhand? Is hij in de buurt van de duim?”
  4. Laat elke deelnemer nu een steentje bij zijn eigen vingers leggen op de plaats waar hij of zij denkt dat jouw steen is. Terwijl het spel van vraag en antwoord doorgaat, zal de positie van ieders stenen steeds veranderen. Zodra iemand zeker weet waar de steen is, kan hij hard roepen: “Ik weet het!” (of iets dergelijks)
  5. Haal de doek weg zodat iedereen kan checken of deze deelnemer het inderdaad goed heeft. Is dat het geval, dan krijgt hij of zij een punt.
  6. Nu kan de winnaar het spel leiden. Iedere keer als iemand z’n steen op de goede plek legt, krijgt hij een punt. Ga door tot iemand 10 punten heeft.
  7. Feliciteer elkaar met het succes.

D5: Vind je gezin

Nodig: een voorwerp, bijvoorbeeld een steen of een doosje; een voorwerp dat een dier voorstelt, bijvoorbeeld een papieren vlinder; voor iedere deelnemer papier en kleurpotloden.

Spel: 

  1. Vertel een verhaal over een vlinder die verdwaald is en zijn familie zoekt. Hij gaat op de steen zitten om zijn familie te zoeken. Hij kijkt om zich heen, OP de steen zijn ze niet. Dan kijkt hij ONDER de steen, maar daar ziet hij ze ook niet. Hij gaat overal zoeken. VOOR, ACHTER, NAAST, ONDER, IN de steen.
  2. Of, de vlinder kan zijn familie niet vinden. Dan kijkt hij omhoog. Hij ziet een boom. Hij zucht van blijdschap. Hij begint te lachen. Hij zegt: “Ooooh, daar zijn ze! Jawel, ze zitten allemaal IN de boom. OP de tak, ACHTER de stam van de boom, ONDER het blaadje, VOOR die dikke tak.”
  3. Gevonden!

Variant 1: Speel het verhaal uit met een deelnemer als ‘vlinder’, en een steen; laat de vlinder naar de goede plek vliegen, laat de plek duidelijk zien en noem het woord dat erbij hoort.

Variant 2: Tafel en vlinder hebben een kleeflaag (bijvoorbeeld een getekende vlinder met plakband). Het spel gaat dan als volgt:

  1. Voor de groep staat een tafel. Terwijl iedereen de ogen dicht heeft, mag één deelnemer de vlinder ergens opplakken. Een andere deelnemer mag de vlinder zoeken en benoemen waar hij is. (Noem alle mogelijkheden om een plaats aan te geven, bijvoorbeeld: ONDER de tafel, TUSSEN de tafelpoten, AAN DE RECHTERKANT. Of houd het simpel, afhankelijk van de groep.
  2. Daarna is degene die gezocht heeft, aan de beurt om de vlinder te verstoppen. Het spel gaat door tot iedereen geweest is.
  3. Laat alle deelnemers aan het eind een vlinder tekenen en kleuren. Samen zijn ze een familie. Of laat hen een boom tekenen waar de familie vlinder in zit.