H: Spreekvaardigheid

Ook beschikbaar in het Engels en het Roemeens

Vaardigheden die geoefend worden: ordenen, het gebruik van woorden, uitbreiding van de woordenschat, creativiteit, fijne motoriek.


H1: Hoe loopt het verhaal af?

 Nodig:

  • Een plaat van een bekend verhaal of een plaat van een situatie die door de deelnemers gemakkelijk herkend kan worden en waar diverse handelingen op kunnen volgen. (Bijvoorbeeld iemand die bijna in een plas valt.)
  • Een schoolbord of een groot vel papier waarop het verhaal ‘gepubliceerd’ kan worden.

 Spel:

  1. Laat de afbeelding aan de deelnemers zien en vraag hen om te vertellen wat ze zien. Vraag hen dan om verschillende manieren te bedenken waarop dit verhaal af kan lopen.
  2. ‘Publiceer’ het mooiste verhaal. (Criteria kunnen zijn: het grappigste verhaal, de beste omschrijving van de omgeving, het verhaal heeft de meeste verschillende woorden.)  OF: ‘publiceer’ zoveel mogelijk verschillende verhalen.
  3. Bewaar het verhaal/de verhalen voor latere leesoefeningen.

Werkblad A1:  Zet de afbeeldingen in de goede volgorde.

 Gratis werkbladen:


H2: Hoe lossen we dit op?

Laat de groep een verhaal bedenken waarin een probleem opgelost wordt. Het verhaal kan voorgelezen of verteld worden.

 Nodig: papier en (kleur)potloden, schoolbord of vel papier om een verhaal te ‘publiceren’.

 Spel:

  1. Vraag elke deelnemer (of groep) een verhaal te bedenken over een situatie die opgelost moet worden. Bijvoorbeeld, iemand staat op een steen in de rivier en hij glijdt uit, of iemand past op zijn kleine zusje en ze wil in de put klimmen.
  2. Als je met een kleine groep werkt, laat iedereen zijn of haar eigen verhaal bedenken, het uittekenen en aan de anderen vertellen.
  3. Als je met een grote groep werkt, verdeel de deelnemers in kleine groepjes. Elk groepje bedenkt een verhaal en tekent het uit.
  4. Het kan nodig zijn dat je de groep de lastige situatie moet aanreiken of dat je hen moet helpen die te bedenken. Misschien kan daarna een deelnemer een ander probleem, en oplossing, bedenken.
  5. Bewaar het verhaal/de verhalen voor latere leesoefeningen.

H3:  Een verhaal over drie dingen

De groep bedenkt een verhaal over drie verschillende dingen.

Nodig: drie voorwerpen die gewoonlijk niet samen gebruikt worden. Bijvoorbeeld: een emmer, een zaadje en een wiel; OF een spijker, een bord en een deken. Een schoolbord of een groot vel papier waarop het verhaal ‘gepubliceerd’ kan worden.

Spel:

  1. Laat de groep in een kring zitten en zet de voorwerpen duidelijk zichtbaar voor iedereen neer.
  2. Laat elke deelnemer een verhaal bedenken waar alle drie de voorwerpen in voorkomen.
  3. ‘Publiceer’ het mooiste verhaal. (Criteria kunnen zijn: het grappigste verhaal, de beste omschrijving van de omgeving, het verhaal heeft de meeste verschillende woorden.)
  4. OF laat de deelnemers beslissen welk verhaal ze het mooist vinden, OF ‘publiceer’ zoveel mogelijk verschillende verhalen.
  5. Bewaar het verhaal/de verhalen voor latere leesoefeningen.

Variant:  Bedenk een verhaal met de hele groep. Begin door één voorwerp te pakken en er iets over te vertellen. De persoon naast je pakt het volgende voorwerp op en vertelt daar iets over, aansluitend bij wat jij al verteld hebt. Zo ga je de kring rond. Wie verlegen is, hoeft maar één woord te zeggen.

Werkblad A1a:  Wat hoort bij elkaar? Wat hoort niet bij elkaar? (De deelnemers moeten identificeren welke voorwerpen wel of niet bij elkaar horen.)


H4  Een verhaal over een raar wezen

Groepsleden tekenen een fantasiedier, verzinnen er een verhaal over en vertellen het vervolgens serieus en dramatisch aan de groep.

Nodig: papier en kleurpotloden voor iedereen; voorwerpen om een boek van de vellen papier te maken, zoals een nietmachine of een naald en een touwtje.

Spel:

  1. Vertel een verhaal over een verzonnen dier. Bijvoorbeeld: “Ik hoorde een geluid buiten bij de voordeur. Ik ging kijken maar zag niets, behalve een groot, pluizig, roze lint. Toen ik het probeerde op te pakken, bewoog het! Het was een staart! En de rest van het dier was net zo vreemd als de staart…”
  2. Laat elke deelnemer nu ook een vreemd dier bedenken.
  3. Vraag twee of drie van hen dit dier te beschrijven.
  4. Geef iedereen een vel papier en laat hen hun denkbeeldige dier uittekenen.
  5. Als leider kun je eventueel woorden bij de tekening schrijven, zoals nek, staart, haar of neus.
  6. Zorg ervoor dat iedereen ook iets van de omgeving aan zijn tekening toevoegt, zodat anderen de plaats in het dorp of de buurt kunnen herkennen.
  7. Laat de deelnemers om de beurt een kort verhaal over hun dier vertellen.
  8. Maak een boekje van de tekeningen. Hopelijk zullen anderen het willen bekijken.